Toelichting spoedanesthesie en perioperatieve spoedzorg


Patiënten met SMA hebben een verhoogd risico op complicaties na anesthesie. Perioperatieve complicaties zijn bovenste luchtwegobstructie, hypoventilatie en atelectase door verminderde hoestkracht en verminderde uitscheiding van secreties door anesthesie medicatie.4 Postoperatieve pijn kan de luchtwegproblematiek verergeren.4 Een multidisciplinair overleg tussen kinderarts, chirurg, neuroloog, anesthesioloog en intensivist is geïndiceerd om de indicatie en perioperatieve knelpunten helder te hebben.

Overweeg regionale anesthesie bij alle patiënten met SMA, waardoor de effecten op de ademhaling en darmmotiliteit minder zijn in vergelijking met algehele anesthesie. Een epidurale punctie kan bemoeilijkt worden door een scoliose van de wervelkolom of status na scoliose-operatie.7

Het gebruik van spierrelaxantia bij SMA wordt afgeraden. Voor het gebruik van de depolariserende spierrelaxans succinylcholine geldt een contra-indicatie door het risico op hyperkaliëmie. Er bestaat een verhoogde gevoeligheid voor niet-depolariserende spierrelaxantia.14,15

Intraveneuze anesthetica zijn eerste keus voor patiënten met SMA. Ook dampvormige anesthetica zijn niet gecontra-indiceerd bij patiënten met SMA. 14,15

Houd bij de operatie rekening dat intubatie bemoeilijkt kan worden door een verminderde maximale mondopening. Een verminderde maximale mondopening is een complicatie die specifiek bij patiënten met SMA voorkomt en wordt veroorzaakt door contracturen.4,7,12 De maximale mondopening vermindert in de loop van de tijd en ernstige beperkingen van de maximale mondopening kunnen al voorkomen bij kinderen met SMA type 2 jonger dan 10 jaar.12

Er is een sterk verhoogd risico op hypoglykemie tijdens de gehele perioperatieve periode. Heldere vloeistoffen in de nuchterfase moeten glucose bevatten. Zo nodig dient een infuus met glucose ingebracht te worden voor de operatie. Monitor het glucose tijdens de ingreep. Patiënten met SMA hebben bij glucose intake voor correctie van de hypoglykemie ook een verhoogd risico op het ontwikkelen van hyperglykemie.

Warmtemanagement gericht op het handhaven van een normale lichaamstemperatuur is belangrijk voor patiënten met SMA. De gebruikelijke middelen voor anesthesie en/of sedatie veroorzaken een daling van de lichaamstemperatuur en bij patiënten met verminderde spiermassa is dit meer uitgesproken. Hypothermie kan zorgen voor een verhoogde sensitiviteit voor sedativa, anesthetica en niet -depolariserende spierrelaxantia, met een verlengde werking tot gevolg.14,15

Zuurstof wordt regelmatig postoperatief toegepast. Wees voorzichtig met het toedienen van zuurstof en combineer dit met CO2 metingen of bloedgasanalyse, vanwege de mogelijk veranderde ademprikkelfysiologie bij hypoventilatie.4 Overdadig zuurstof gebruik in plaats van ademhalingsondersteuning en extubatie naar non-invasieve beademing wordt afgeraden.7

Patiënten met verminderde kracht van de ademhalingsspieren vereisen nauwkeurige monitoring van de vitale functies en uitgebreide ademhalings- en hoestondersteuning. Na algehele anesthesie en diepe sedatie is bij deze patiëntencategorie 24 uur bewaking geïndiceerd middels ECG, zuurstofsaturatie, en bij voorkeur een respiratiemonitor met CO2-monitoring.14 Indien een SMA-patiënt tijdens de nacht gebruik maakt van ((non-)invasieve) ademhalingsondersteuning dan zal dit ook nodig zijn tijdens de postoperatieve periode.4